Door de aan mijn slaapdronken brein
ontsproten film noir als ‘t dagblad
van gisteren weg te moffelen tussen
de rest van mijn besognes,
ontsnapte ik (in een dwarreling van
stof en vliegjes) betweterig aan een
resem in angst gebade verzuchtingen,
om me vervolgens (ondanks mijn lang-
gerekte, roestige ledematen en mijn
smalle, uitgeholde gezicht) zo adequaat
mogelijk te onderwerpen aan de lome,
geïnventariseerde kreten van de zon.