Met stapels gedichten en broekzakken vol goud

meldde ik me telkens kloppend bij haar aan en

maakte ik mezelf keer op keer borrels wijs,

voordat ik berooid en ellendig achterbleef.

Want zelfs als ik op haar beden zou zijn in-

gegaan en fouten had aangewakkerd in de leemte

van mijn baatzucht, had haar tegenprestatie

dan ooit uit meer kunnen bestaan dan een schamp?

Ach, hoe ik ook trachtte mijn ziel te publiceren

en mezelf te wassen in schijnheiligheid, geen

enkel monument wordt voorgoed bewaard, enkel de

schijn van ‘t wezen als eigenlijk verhaal.